26 augustus 2010

Hans Memling (ca. 1440-1494): Leven en Werk Deel 4: De rijpe jaren 1480

 

In de jaren 1480 is Memling op het toppunt van zijn kunnen en zijn produktie is zo groot dat we niet alleen aan een snel en aanhoudend werk ritme moeten denken maar ook rekening moeten houden met de aanwezigheid van assistenten, die bijvoorbeeld de eerste kleurlagen aanbrachten op de tekening of zelfs achtergrondfiguurtjes of landschappelijke en vegetale elementen in de stijl van de meester voor hun rekening namen.

Van deze inbreng van gezellen is meestal weinig of niets te merken omdat die versmelt in de nage­streefde eenvormigheid van het eindprodukt. Zo vertoont het in 1480 beëindigde twee meter brede Panorama met de Komst en de Triomf van Christus [afb. 17] een tot in de verste hoeken van het schilderij volgehouden schilderkunstige virtuositeit en een stralende kleurenkracht. Dit bijbels Wereldlandschap - verkeerdelijk De zeven vreugden van Maria genoemd -, waarin het vreugdevolle gedeelte van de heilsgeschiedenis zich op narratief en ruimtelijk ingenieuze wijze voltrekt, is syntactisch verbonden door de stoet van de Wijzen die de schilderijruimte doorkruist. Het is de blijde tegenhanger van het oudere Panarama met de Passie van Turijn en in een vergelijkbare doorlopende verhaaltrant ontworpen. Dit schilderij was bestemd voor het altaar van het gilde van de huidenvetters, in de meest oostelijke kapel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Brugge. Het werd geschonken door Pieter Bultinc, "huydevetter en coopman", en zijn vrouw Katelyne van Ryebeke, zoals op de oude lijst, die nog tot aan het einde van de 18de eeuw aanwezig was, te lezen stond.

l&w_afb17_full [afb. 17]

Prachtige, geraffineerde voorbeelden van portretkunst die hij tegelijkertijd beoefende, zijn het Brugse Portret van een jonge vrouw uit 1480 en het naar uitvoering en stijl erbij aansluitende Haagse Portret van een biddende man voor een landschap . De Zegenende Christus van Boston draagt het jaartal 1481.

Een retabeltje dat we misschien ook vooraan in de jaren 1480 mogen situeren en dat de al eerder genoemde bijzonder brede lijst vertoonde die met pinnen op de luiken was bevestigd, is de Triptiek met de Rust op de vlucht naar Egypte (Parijs, Musée du Louvre; buitenluiken: Cincinnati Art Museum). Het werk is volledig ingenomen door staande heiligenfiguren, een wellicht uit Duits­land overgenomen typologie. Op 8 mei 1480 liet een zekere Hannekin Verhanneman zich als leerling van Hans Memling inschrijven. Het is de eerste maal dat Memling in het schildersregister wordt genoemd. In 1480-1481 werd Memling terugbetaald als één van de 247 geldschieters van de stad Brugge, die de oorlog van Maximiliaan van Oostenrijk tegen Lodewijk IX van Frankrijk moesten helpen bekostigen. Hij behoorde niet tot de rijkste groep, maal was toch een van de 107 gegoeden, die elk twintig "schellingen groten" of een pond hadden ge­leend. Eind 1483 of meer waarschijnlijk in 1484, het jaar waarin Gerard David lid werd van het schildersambacht, nam Memling weer een leerling in dienst, Passchier vander Mersch. Dat klopt met de reglementering dat de leertijd vier jaar bedroeg en een meester maar één leerling tegelijk mocht opleiden. Memlings eerste leerling trad inderdaad vier jaar eerder in dienst. Over deze leerlingen is verder niets bekend. Geen van beiden is vrijmeester geworden. Passchier vander Merseh stierf omstreeks 1501-1502. Wie wel carrière maakte en naar alle waarschijnlijkheid bij Memling zijn vak leerde maar nooit geregistreerd werd, was de uit Reval (Tallinn) afkomstige Michel Sittow. Door een proces dat hij tegen zijn stiefvader voor het hof van Lübeck had ingespannen, weten we dat hij in 1484 naar Brugge kwam om er het schildersvak te leren en dat zijn leertijd in 1486 nog niet beëindigd was. In 1492 is hij hofschilder van Isabella de Katholieke. Compositorisch maar ook technisch is het weinige werk dat nog van hem is overge bleven schatplichtig aan Memling. Misschien heeft hij Memling geassisteerd bij het enorme aantal opdrachten die deze in de tweede helft van de jaren 1480 te verwerken kreeg. In die periode is echter heel weinig werk precies te dateren. Het Diptiekje van Jan du Cellier [afb. 18], een handelaar in droogwaren ("crudenier") die getrouwd was met Anna van de Woestyne, een nicht van Lodewijk van Gruuthuse, moet, wegens zijn alleenstaande positie op het rechterluik, na haar dood zijn ontstaan, na 1482 dus, toen beiden een grafplaats in de Onze-Lieve-Vrouwekerk kochten.

l&w_afb18_full [afb. 18]

De Moreel-triptiek draagt het jaartal 1484. Dit is de stichtingsdatum van het altaar dat Willem Moreel en zijn vrouw Barbara oprichtten aan de zuidmuur van de Sint-Jacobskerk. Men mag dus aannemen dat het 3,5m brede drieluik pas dan werd aangevat, en niet voltooid zoals tot nog toe altijd werd vooropgesteld. Hoewel een zekere starheid in het landschap aan de medewerking van assistenten kan te wijten zijn, is het een imposante fries, die weerom, naar Duitse gewoonte, opgebouwd is met staande heiligen figuren. Ook de "stapeling" van de koppen in het groepsportret herinnert aan voorbeelden zoals de maagden op Lochners Dombild. Hier schilderde Memling het vroegste portret van een voltallig kroostrijk gezin in de Nederlanden. Toen de Moreel-triptiek ongeveer voltooid was, moeten zowel het Nájera-retabel als de Greverade-triptiek en het Ursulaschrijn zich in de aanvangsfase hebben bevonden. Zij waren respectievelijk afgewerkt omstreeks 1490, in 1491 en 1489. Stilistisch zijn al deze werken wegens te grote verschillen in type en formaat moeilijk met elkaar te vergelijken. 

Memlings vrouw blijkt in 1487 gestorven te zijn. Men weet alleen maar dat zij van haar voor­naam Tanne (Anna) heette. Onder voogdijschap van Lodewijk de Valkenaere en de goudsmid Diederik van den Gheere werd toen zoals gebruikelijk de helft van de bezittingen van het echtpaar aan de kinderen toegewezen die nog niet de volwassen leeftijd (vijventwintigjaar) hadden bereikt. Zij heetten Hannekin, als oudste genoemd naar zijn vader, Neelkin en Claykin.

Uit hetzelfde jaar 1487 zijn twee gelijkaardige devotieportretten bekend. De Diptiek van Maarten van Nieuwenhove stelt de toekomstige burgemeester van Brugge op 23-jarige leeftijd voor in aanbidding voor Onze-Lieve-Vrouw met het Kind. Dit contemplatieve moment is in een gotische burgerkamer gesitueerd, wat niet het geval is met de ook uit 1487 daterende Triptiek van Benedetto Portinari [afb. 19] waar de devotie tot de Madonna, die van hetzelfde type is, in een open galerij plaatsvindt. Benedetto's naamheilige, de H. Benedictus, staat op het linkerluik. De zijpanelen zijn zeker afkomstig uit het hospitaal van Santa Maria Nuova in Florence, dat door de familie Portinari was gesticht. De identificatie met deze neef van Tommaso Portinari is niet bewezen maar waarschijnlijk. Op de achterzijde van het portret staat zijn devies DE BONO IN MELIVS op een banderol die zich wikkelt om een afgeknotte eikestam waaruit een nieuwe twijg ontspringt. Deze enige nog volledig bewaarde devotietriptiek toont aan dat ook de drieluiken met man en vrouw van hetzelfde type zullen zijn geweest, namelijk met drie even grote panelen die over elkaar als een doos werden dichtgeklapt, zodat het wapenschild of het devies aan de buitenkant zichtbaar werd.

l&w_afb19_full [afb.19]

Tussen 1480 en 1490 ontstonden nog een hele reeks andere portretten, die alle moeilijk preciezer te dateren zijn. In heel veel gevallen blijken zij voor leden van de Italiaanse kolonie te zijn gemaakt. De landschapsachtergrond is nu meestal een vast gegeven. Deze portretten zijn niet meer weg te denken uit de geschiedenis van de moderne Europese portretkunst. De fraaiste voorbeelden zijn het Portret van een man met een munt , het Portret van een man met brief [afb.20], het Portret van een biddende jongeman (Londen, National Gallery), het Portret van een jongeman in de loggia (New York, Metropolitan Museum of Art, The Robert Lehman Collection), het Portret van een jongeman voor een landschap.

l&w_afb20_full  [afb. 20]

Memlings populairste werk, het Reliekschrijn van de H. Ursula voltooide hij ten laatste in 1489. De relieken van de H. Ursula, bewaard in het Sint-Janshospitaal, werden op 21 oktober van dat jaar (op de feestdag van de H. Ursula) door wijbisschop Gillis de Bardemakere in het nieuwe schrijn gesloten, in het bijzijn van onder meer de broeders Jan Floreins en Jacob de Ceuninc, respectievelijk meester en bursier, beiden bekend uit vroegere schilderijen van Memling (zie hierbo­ven), en zuster Jossine van Dudzele, op dat moment meesteres van de gemeenschap. Toch was het nog onder haar voorgangster Agnes Casemhrood dat de opdracht werd gegeven. De hoekbeeldjes stellen de patroonheiligen van de kloosterlingen voor die toen de leidinggevende functies waarna­men. De reliekhouder is opgevat als een met maaswerk en beeldsnijwerk versierde gotische kapel in verguld hout, waarvan de boogvormige doorbrekingen op de vier zijden van schilderijtjes zijn voorzien, als waren het gebrandschilderde ramen. Zes taferelen in miniatuurtrant, door gebeeld­houwde arcaden omsloten, verhalen de legende van de marteldood van de H. Ursula. Op de smalle portaalzijden staan Ursula, die de 11.000 maagden beschermt, en Onze-Lieve-Vrouw, die aanbe­den wordt door twee zusters die de kloostergemeenschap vertegenwoordigen. De aandacht voor de gebouwen in de scènes die zich in Keulen afspelen, wijst op Memlings vertrouwdheid met deze stad en toont zelfs aan dat hij speciaal naar Keulen is gereisd om schetsen te maken op de precieze locaties waar hij de taferelen op beide oevers van de Rijn zou laten plaatsvinden [afb. 22]. Hoe uniek ook in zijn genre, de penseelvoering van het Ursulaschrijn is soms niet meer zo accuraat als in zijn vroegere miniatuurtafereeltjes. De medaillons op het dak zijn door een andere meester aan­gebracht in de stijl van Memling. Het is de enige duidelijk aanwijsbare inbreng van een assistent in Memlings oeuvre.

l&w_afb22_full [afb. 22]

Rekening houdend met de omvang moet Memling al rond 1487 het negen levensgrote panelen tellende Retablo Mayor van de kerk van de benedictijnenabdij Santa Maria la Real in Nájera (bij Logrono, La Rioja) hebben aangevat. Het bestond uit drie horizontale registers met als hoofdtafereel een Hemelvaart van Maria. Alleen het bovenregister gevormd door de drie panelen met de Zegenend Christus tussen musicerende engelen (Antwerpen, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten) is bewaard gebleven. Hoewel hier zeker assistenten mee aan het werk zijn geweest, is hun aandeel moeilijk te achterhalen. Het werk is een van de eerste Vlaamse, voor export bestemde retabels naar zuiderse monumentale smaak. Het werd rond 1491 opgesteld boven het altaar tegen de vlakke muur van de oostelijke absis van de kerk [afb.21].

l&w_afb21_full [afb. 21]

De internationale erkenning van Memlings meesterschap resulteerde rond dezelfde tijd ook in een belangrijke Duitse bestelling, de laatste die bekend is. De Triptiek met de Passie [afb. 23] werd in opdracht van Heinrich Creverade of van zijn broer Adolf (of van allebei) voor hun kapel in de dom van Lübeck geschilderd. Heinrich was koopman en vertegenwoordigde de Hanzebelangen in het Oosterlingenhuis te Brugge. Zijn broer werd na 1494 domheer in Lübeck. De stichtersfiguur op het retabel is vermoedelijk Adolf, wiens testamentaire beschikkingen de stichting mogelijk maakten. Door omstandigheden werd de kapel pas in 1504 ingericht. Het retabel dateert nochtans al van 1491 en vormt samen met het Laatste Oordeel , het Johannesretabel en de Nájera-panelen het omvangrijkste werk dat Memling schilderde. Het is een drieluik met dubbele luiken, d.w.z. dat na een eerste sluiting over de volledige breedte vier panelen zichtbaar worden, waarop de vier heiligen staan afgebeeld aan wie het altaar was toegewijd. Pas na de tweede sluiting ziet men de echte buitenkant met de Annunciatie in grisaille. Dit in de Nederlanden niet gebruike­lijke type is vermoedelijk door Duitse, met name Lübeckse voorbeelden geïnspireerd.

l&w_afb23_full [afb. 23]

Al deze werken vertonen figuren die door hun uitgelengde gestalte helpen bijdragen tot het monumentale effect van de compositie. Andere voorbeelden met een vergelijkbare typologie, die aan de latere werken eigen lijkt, zijn de Annunciatie (New York, Metropolitan Museum of Art, The Robert Lehman Collection) die vermoedelijk het jaartal 1489 droeg, de H. Hiëronymus en de Christus aan de geselkolom .

Nog vóór 1488 moet de Triptiek met Tronende Madonna en Kind van Wenen (Kunsthistorisches Museum) zijn geschilderd. De huidige in donkere tabbaard gehulde schenker is niet van Memlings hand en verbergt een andere figuur die niemand minder dan de in 1488 gestorven abt Jan Crabbe moet zijn geweest. De luiken stellen de twee Johannessen voor en op de gesloten kant staan de levende figuren van Adam en Eva in een nis. In dit werk verschijnt voor het eerst het uit Italië overgenomen motief van putti die bovenaan festoenen voor het tafereel spannen. Het komt nadien nog een paar maal bij Memling voor, onder meer in de Triptiek met de Verrijzenis (Parijs, Louvre) of de Tronende Madonna met Kind en twee engelen van Florence [afb.24]

l&w_afb24_full [afb. 24]

22 augustus 2010

Fietsen rond Kortrijk

We zijn gisteren gaan fietsen met Inge en Hans. Een leuke maar niet te onderschatten tocht rond Kortrijk van om en bij de 80 km. Ik wist niet dat de heuveltjes daar zo talrijk waren.
De rit ging van Kuurne langs het kanaal Kortrijk Bossuit naar de Schelde. Langs de taalgrens naar Helkijn en Spiere. Tot daar toe geen probleem. Alles was dan nog vlak. Maar dan moesten we van het Schelde gebied naar het Leie gebied. Het is me heel duidelijk geworden waarom de Leie daar niet in de Schelde vloeit…
schelde1
De rit ging verder via Kooigem naar Bellegem. We kennen nu ook Bellegem berg! Van daar naar Rollegem, Aalbeke en Lauwe naar de Leie. Oef terug plat.
Onderweg waren er gelukkig een aantal goed gekozen stops ingelast. Het was duidelijk dat onze gastheer de streek goed kende en op de juiste momenten voor een natje en een droogje zorgde. Iets wat we allebei konden smaken.
Als afsluiter van deze leuke dag, hebben we dan nog een lekkere visschotel gegeten op het terras van Bistro Banmolens in Harelbeke.
We kijken al uit naar onze volgende fietsrit!

11 augustus 2010

Vakantie Corsica – Dag 10 – Terug naar Ajaccio

Vandaag was onze laatste dag op Corsica. Het afscheid valt zwaar. Dit is een prachtige streek.
Vanmorgen moeten we tegen half tien uit onze kamers. Tot nu toe heb ik nog niet veel verteld over ons hotel. Valinco Village is een vrij sober hotel, die bestaat uit rijen bungalows. Iedere bungalow is uitgerust met een bed, een wc, een douche en lavabo en een ultra klein koelkastje.
Het is eigenlijk geen hotel maar een veredelde camping. Je hoort je buren even goed al zat je in een tent.
Op zich is dit geen probleem. Je bent er toch enkel om te douchen en te slapen. Voor de rest leef je in Corsica toch buiten.
Wat ik persoonlijk een groter probleem vond, was het eten. Het ontbijt kon er nog door, maar het avondeten was – kort gezegd – slecht. Ik had al in jaren geen soepvlees meer gegeten, maar sinds we hier zijn al twee keer.
Ook de wijn bij het avondeten is die naam niet waard. Het is eerder water met een kleurtje. Dronken zal je er in ieder geval niet van worden, want volgens mij zit er geen alcohol in.
DSCN1747DSCN1757 DSCN1755DSCN1760DSCN1749DSCN1750    
We zijn pas na de middag terug vertrokken naar Ajaccio. De suggestie om het huis van Napoleon Bonaparte en het huis Fesch te bezoeken in Ajaccio kreeg geen meerderheid. Liever nog wat nagenieten van de zee en het strand.
In de late namiddag konden we inschepen voor de overzet naar Marseille. Het einde is nabij. Morgen nog enkel de autorit naar Brugge.
DSCN9530DSCN1789 DSCN9550DSCN9543

10 augustus 2010

Vakantie Corsica – Dag 9 – Col de Bavella

Col de Bavella hebben we bezocht zonder kinderen. Je kent dat wel, stappen is toch o zo lastig… De klim naar de Trou de la Bombe hebben we samen met onze buren Luc en Rita gemaakt. Ook zij waren die dag kinderloos. Er moet toch iets in de genen van de jeugd zitten waardoor ze niet willen gaan stappen met pa en ma. :-)
In de harde rotsen van Corsica zijn door winderosie gaten ontstaan (tafoni). Je moet geen klimfanaat zijn om bij één ervan te komen. De Trou de la Bombe is een gat van zo’n negen meter hoogte die je na een wandeling van een uur kan bereiken. Het wandelpad is vrij goed aangegeven met rood geschilderde strepen op de bomen.
DSCN1697 DSCN1698 DSCN1699 DSCN1703 DSCN1711DSCN1714DSCN1701DSCN1740DSCN1728DSCN1729 DSCN1731 DSCN1732 DSCN1733 DSCN1743
Later die dag hebben we nog een bezoek gebracht aan een lokale wijnboer. Domaine de Vaccelli in het gehuchtje Cognocali op ongeveer 15 minuten rijden van ons hotel, wordt uitgebaad door Alain Courréges en zijn zoon. Gedreven wijnbrouwers, die een reeks wijnen produceren, zeker de moeite waard om te ontdekken. Vooral in het oog te houden is de ‘Granit’ reeks. Deze wijnen zijn van een uitstekende kwaliteit.
DSCN1745 DSCN1746

09 augustus 2010

Vakantie Corsica – Dag 8 – Quad & diepzeeduiken

Dag 8 van onze reis was tot nu toe wel de meest spectaculaire van allemaal.
Eerst zijn de ‘mannen’ gaan rijden met een quad. De mensen van Randos quad zorgden voor een adembenemende tocht door de bergen rond de Golfe du Valinco.
DSCN1649 DSCN1654
Daarna zijn ma en zus gaan bouee tirer-en.
DSC03931 DSC03934 DSC03946 DSC03948 DSC03956  DSC04012 
En nog was het niet gedaan. We zijn ook gaan diepzeeduiken!
DSC04018   DSC04020   DSCN1667DSCN1666DSCN1669DSC04034   DSC04035  DSCN1671DSCN1672DSCN1674DSC04039   DSC04050 DSC04051   DSC04052        
En nog was het niet gedaan. Papa is dan nog eens met zus in het zwembad geweest. Een unieke belevenis.
DSCN1676   DSCN1683DSCN1678DSCN1679DSCN1681   DSCN1689   DSCN1693 
En last but not least: de diploma’s van het catamaran zeilen.
scan0001 scan0002
Een onvergetelijke dag!

Mogelijk gerelateerde posts