16 mei 2010

Hans Memling (ca. 1440-1494): Leven en Werk Deel 1: Inleiding

Het eerste spoor dat tot nog toe van Hans Memling werd gevonden, is zijn inschrijving als burger van Brugge op 30 januari 1465 [afb.1]. Hij wordt Jan van Mimnelinghe geheten, zoon van Hamman, geboren in Seligenstadt. Dat hij van Duitse oorsprong was vermoedde men al in de 19de eeuw. Toch ontdekte men pas in 1888 (Dussart) de dagboeknotitie van een tijdgenoot, de apostolisch griffier en bisschoppelijk notaris Rombout de Doppere, die naar aanleiding van de dood van Memling hem als afkomstig van Mainz bestempelde.

l&w_afb01_full [afb. 1]

Seligenstadt was in die tijd inderdaad een belangrijk stadje aan de Main boven Aschaffenburg [afb.2], dat in de bijzondere gunst stond van het aartsbisdom en keurvorstendom Mainz, niet het minst omdat er zich een machtige benedictijnenabdij bevond. Landbouw en wolweverij waren de bronnen van inkomsten. Speurtochten in het archief van de parochiekerk leverden in 1961 (Strasser) meer gegevens op over de ouders van de schilder. Hamman Momilingen en zijn vrouw Luca Stim bleken er in 1450 of 1451 gestorven te zijn. De overeenkomst van voor- en familienaam met het Brugse document laat geen twijfel bestaan over de identificatie. Memlings vader of voorouders moeten herkomstig zijn geweest uit Mömlingen, een 25 km zuide­lijker gelegen dorp aan de Mömling, een zijrivier van de Main.

l&w_afb02_full [afb. 2]

Memling zelf heeft de banden met zijn geboortestad nooit verbroken want lang na zijn dood werden er nog jaarmissen voor hem opgedragen. Hij wordt er Henne Mommelings genoemd. Dit geeft mij de gelegenheid om even uit te weiden over zijn naam. Het is duidelijk dat de klerk die hem in 1465 in het poorterboek inschreef een vervlaamste, fonetisch ver­taalde vorm gaf aan een naam die oorspronkelijk zoiets als Hen(ne) Mömmeling(e) moet hebben geluid. In Brugge zelf liet Memling zich wellicht als Hans aanspreken. Het is immers opvallend hoe dikwijls hij in de Brugse bronnen als "Meester Hans" staat geboekstaafd, en ook na zijn dood wordt hij in de inventaris van Margareta van Oostenrijk (1516) als "maistre Hans" en door Van Vaernewijck (Historie van Belgie, 1534) als "den duytschen Hans" aangeduid.' Op twee werken die hij voor het Sint-Janshospitaal schilderde staat op de lijst een opschrift met zijn naam dat door hemzelf moet zijn aangebracht [afb. 3]. Zowel op het Johannesretabel, als op de Floreins-triptiek luidt de familienaam MEMLING en dit niettegenstaande de Latijnse context waarin hij voorkomt. Het is aldus dat de schilder zelf zijn naam in Brugge vereeuwigde als een vervlaamste fonetische verkorting van de Duitse vorm, en deze schrijfwijze moet dan ook de enige juiste zijn.

l&w_afb03_full[afb. 3]

Over zijn geboortedatum en zijn opleiding is niets geweten. Naar alle waarschijnlijkheid was hij nog een jongen van elf of twaalf toen zijn ouders stierven, blijkbaar tegelijkertijd en dus vermoedelijk ten gevolge van de pestepidemie die de Rijnstreek in '45' teisterde. De veronderstelling dat hij toen ouder was, levert een te groot tijdsoverschot op tussen de beëindiging van een leertijd op 18 tot 20-jarige leeftijd en zijn eerste optreden als zelfstandig schilder in 1465. Zelfs al gaan we uit van een zeer lange werktijd als gezel in een of ander atelier, vanaf 1460 bijvoorbeeld, dan kan hij nog niet veel vroeger dan 1440 geboren zijn. In Brugge lijkt zijn leven eerst te beginnen. Te oordelen naar de nog jonge leeftijd van zijn kinderen bij zijn dood trouwde hij ook pas in Brugge.

De verrassende Keulse compositorische invloed, precies in zijn vroegste werken, een zekere weekheid en lieftalligheid in uitdrukking en vormgeving en de blijvende interesse gedurende heel zijn carrière voor Duitse typologische modellen, tonen aan dat de band met de Rijnstreek verder reikte dan zijn afkomst alleen [afb. 4] & [afb.5]. Memling moet een eerste leertijd in Duitsland hebben doorgemaakt. Hij heeft in ieder geval de bekendste Keulse altaarstukken, vooral die van Stefan Lochner, visueel zo sterk in zich opgeslagen dat zij steeds op een of andere wijze in zijn fundamenteel Zuidnederlandse beeldtaal de kop opsteken. Over een langdurig contact met de kunst van de grootste schilder van dat ogenblik, Rogier van der Werden, kan geen twijfel meer bestaan. Stijl, types en composities hebben Memling zo sterk bepaald dat nagenoeg alle auteurs die zich over het probleem hebben gebogen het eens zijn over een oponthoud van de Duitser in het atelier van de Brusselse meester. Recente bevindingen hebben uitgewezen dat ook de aanlegtekening in de vroegste werken nog aanknoopt bij die van het Van der Werden-atelier. Deze strakke tekentechniek met penseel verlaat Memling na de eerste Brugse jaren snel voor een eigen schets­matige tekenwijze met zwart krijt. Dit versterkt nog de hypothese van een innig contact met de Brusselse atelierpraktijken, zodat men vandaag zelfs zonder documentaire evidentie gerust mag stel­len dat Memling een tijd als gezel in het atelier van Rogier van der Werden moet hebben gewerkt.' Ook na zijn dood bleef dit gegeven bekend. Een triptiekje met een Piëta in de hierboven genoemde inventaris van Margareta van Oostenrijk wordt als van "Rogier" beschouwd maar met luiken van "Meester Hans". Deze luiken konden inmiddels geïdentificeerd worden met de Engel met de olijftak en de Engel met het zwaard, respectievelijk in het Louvre en de Wallace Collection. Ook Vasari (1550 en 1568) en vooral Guicciardini (1567), die jarenlang in de Nederlanden ver­bleef, schreven dat "Hans" de leerling was van "Rogier van der Werden van Brussel". Van der Werden stierf op 18 juni 1464 en een halfjaar later is Memling kennelijk in Brugge geïnstalleerd. Is dat niet tekenend voor de onderbroken samenwerking?

l&w_afb04_full l&w_afb05_full [afb. 4 & 5]

In het schildersregister is Memling niet ingeschreven, hoewel hij eigenlijk lid moest zijn door zijn vrijmeesterschap te kopen. Zijn naam verschijnt wel later, wanneer hij leerlingen opneemt. Hij vervulde nooit bestuurstaken in het ambacht en is afwezig in de juridische of administratieve stukken waarbij de schilderscorporatie betrokken was. Niets duidt erop dat hij aan het hof verbonden was waardoor hij van de corporatieve verplichtingen zou zijn vrijgesteld.' Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat Memling een geprivilegieerde positie in Brugge genoot en er zelfs op voor­spraak en onder de hoge bescherming van machtige kringen vertoefde, zoals de omgeving van het hof, het Italiaanse bankiersmilieu of een kunstminnend prelaat als Jan Crabbe, abt van de Duinen­abdij. Hij moet toen al befaamd zijn geweest en misschien had Rogier van der Weyden zelf hem nog als een soort artistiek erfgenaam naar voren geschoven. Antoon van Bourgondië, de beroemde bastaardzoon van Filips de Goede, die door Van der Werden in een van zijn mooiste portretten werd vereeuwigd [afb. 6], wendde zich na diens dood tot Memling voor een tweede portret (enkel nog in kopieën bekend, onder meer in Chantilly en Dresden). Zijn naam wordt in de Brugse documenten ook uitzonderlijkerwijs bijna systematisch voorafgegaan door de als een epitheton gebruikte titel "Meester".

l&w_afb06_full [afb. 6]

In 1466 bewoonde Memling al een groot stenen huis aan de oostkant van de Sint-Jorisstraat ("over de Vlamingbrug") dat hij later blijkt verworven te hebben en dat na zijn dood nog een tijd door zijn kinderen werd bewoond. In feite betrof het twee aanpalende huizen met een achterliggende dwarsvleugel (zijn atelier?) en een doorsteek met kleiner huis naar de Jan Miraelstraat.

0 reacties:

Mogelijk gerelateerde posts